Translate

dinsdag 27 augustus 2013

Sjeinetje Boterkoek

Sjeinetje Boterkoek

Mijn oma zou deze week 89 jaar zijn geworden en hoewel ik in het dagelijks leven nog steeds vrijwel elke dag aan haar denk, doe ik dat nu nog een beetje meer.
Vanaf het moment dat ik geboren werd waren we een team. Op 2 augustus 1986 haastte ze zich naar het ziekenhuis om haar eerste en enige kleindochter vast te houden. “Je lachte meteen naar me met je grote bruine ogen” zou ze later nog heel vaak zeggen. Of pasgeboren baby’s daadwerkelijk kunnen lachen weet ik niet, maar dat we onmiddellijk een bijzondere band hadden heeft voor mij altijd vastgestaan.

Tijdens mijn keutertijd paste ze elke week op mij. We speelden dan ‘winkeltje’, gingen samen naar het Gelderlandplein of de WIZO bazaar en ’s nachts mocht ik bij haar in het grote bed slapen. Ook maakte ze pudding in de vorm van een vis en tekende ik voor haar in de kleur blauw, omdat ze dat zo mooi vond. Als we een vriendin van haar tegenkwamen op straat – en iedereen leek bevriend te zijn met haar - wist de dame in kwestie altijd precies hoe het met mij ging. “Je weet wel dat je oma een klein beetje trots op je is toch?” zei zo iemand dan. En dat wist ik, want ik was oma’s “Sjeintje Boterkoek.”

Naar mate ik ouder werd raakten we steeds beter bevriend. Zij was degen die ik om advies vroeg als ik ergens mee zat, zij was degene die ik als eerste in vertrouwen nam toen begon te menstrueren en zij wist nog eerder dan mijn vriendinnen dat ik mijn eerste zoen gekregen had.

Op die koude najaarsdag in 2009 ging er ook iets in mij dood. Ik was de laatste die met haar sprak. Vlak voordat ze buiten bewustzijn raakte zei ze: “dat ik zo aan mijn einde moet komen na alles wat ik in de oorlog heb meegemaakt.” Dat was ook heel typerend voor haar, praten over de oorlog. Ik weet dat zee er nooit overheen gekomen is, maar toch hoop ik dat ik haar leven een beetje, een heel klein beetje heb kunnen verzachten.

Ik mis haar zo.


zondag 25 augustus 2013

Arab Idol

Arab Idol

Afgelopen zaterdag stroomden de straten en pleinen in Gaza, Ramallah en Nablus vol met uitgelaten Palestijnse burgers. Niet omdat ze demonstreerden tegen het Israëlische leger, maar omdat Mohammed Assaf het televisieprogramma “Arab Idol’ die avond won. De twintiger uit het Kahn Yunis vluchtelingenkamp versloeg in de finale de Egyptische Ahmad Jamal en Farah Youssef uit Syrië met een vertolking van het lied “Houd de Keffiyeh hoog!” Eerder gooide hij al hoge ogen met “I want it that way” van de Amerikaanse boyband The Backstreet Boys, wereldwijd erg populair eind jaren ’90.

Zijn overwinning was de kers op de taart voor de duizenden fans die hij tijdens de afgelopen drie maanden achter zich schaarde. Tienermeisjes liepen al weken rond in T-shirts met Assafs gezicht erop en PLO-leiders begonnen hem steeds meer als Ambassadeur van de Palestijnse Autoriteit te zien.

Maar niet iedereen is even blij met hem. Zo verkondigden enkele vertegenwoordigers van Hamas dat de hysterie rondom Assaf schandelijk is omdat ‘God het enige idool is’. De aanhangers van het politieke bestuur in Gaza lijken zich hier echter niets van aan te trekken en zijn dolgelukkig dat de Palestijnse gebieden nu eindelijk eens positief in het nieuws komen. Hierdoor is het dan ook voor het eerst in een lange tijd dat aanhangers van Hamas en de PLO hand in hand dansen.

 Sommige Israëli’s  zijn bang dat deze verbroedering er toe leidt dat er een nieuwe opstand van Palestijnse kant zal komen. Ik denk niet dat het risico hierop nu groter wordt. Integendeel zou ik zelfs bijna willen zeggen. Assaf is momenteel de nationale held en het is toch veel beter dat het een zanger is dan iemand als Hamas-leider Meshaal? Bovendien zijn Assafs fans juist erg blij dat er nu eindelijk een overwinning plaatsvindt zonder pijn en doden. Muziek blijkt opeens het geneesmiddel tegen ellende en agressie.

Ik zou dan ook voor willen stellen dat er binnenkort een speciale reeks uitzendingen onder de naam “Israeli-Palestinian Idol” wordt gemaakt. Dan kan het conflict eindelijk eens op een andere manier worden uitgevochten. Hava Nagila versus Biladi Biladi, dát zou pas een spannende strijd zijn.



(NIW, Juni 2013)


vrijdag 23 augustus 2013

Anti Homo Therapie

Anti Homo Therapie

Mijn Macedonische kapper en ik hebben twee vaste gespreksonderwerpen: Israël en mannen. Of eigenlijk vooral Israëlische mannen.
Elk jaar in juni reist hij af naar Tel Aviv om los te gaan tijdens de Gay Pride.  Terwijl hij mijn haar verft en knipt praat hij honderd uit over hoeveel spieren de jongens daar hebben en hoe open de mensen zijn ten opzichte van homoseksuelen. Dat de nette Beethovenstraat vrouwtjes in zijn salon alle details opvangen kan hem niet schelen. Hij is allang blij dat ik zijn liefde voor het land van melk en honing deel.

Wat hij kennelijk niet weet is dat Tel Aviv misschien een gay walhalla is (het is niet voor niets de meest homovriendelijke stad ter wereld), maar dat de Torah homoseksualiteit een ‘gruwel’ noemt.

Enkele jaren geleden werd vanuit deze gedachte JONAH opgericht,  Jews Offering New Alternatives for Healing. Een internationale organisatie die helpt om homo’s te leren niet naar hun seksuele gevoelens te luisteren en zo de mogelijkheid bieden een ‘normaal’ leven op te bouwen met vrouw, hond en kinderen. 

Op hun website staan artikelen van Rabbijnen over het genezen, filmpjes en audiofragmenten over de kunst van de zelfdiscipline, brieven van mensen die weer Hetero zijn geworden en aankondigingen voor evenementen zoals een weekend met de naam: ‘Journey into manhood’. Hier krijgen homoseksuele mannen gedurende 48 uur therapie op de Golanvlakte om hun mannelijkheid terug te vinden (inclusief het oefenen van oerkreten en bodybuilden).

Volgens de therapeuten worden dergelijke programma’s alleen maar aangeboden om orthodoxe mannen te helpen, aangezien zij vaak niet door hun eigen omgeving worden geaccepteerd. Maar de vraag is: help je mensen door hen aan te leren gevoelens te onderdrukken? Meer dan dat kan het niet zijn, want volgens mij word je gewoon als Homo of Hetero geboren.

Het feit dat er  in de Torah zo neerbuigend over wordt gedaan vind ik lastig te verkroppen. Misschien is het tijd voor een herziening? We leven in 2013, een tijdperk waar iedereen moet kunnen zijn wie hij wil.



Geef mij maar Macedonische kappers  die  Israël als het beloofde land zien.

woensdag 21 augustus 2013

Mijn documentaire krijgt subsidie

Vandaag plaats ik alleen een link, want mijn documentaire "elke dag vier mei" over de derde generatie wordt gefinancieerd door het CoBo fonds en de NCRV! Wat ben ik blij!!!!!!   http://www.selfmadefilms.nl/nl/onze-producties/bekijken/elke-dag-4-mei-2014

dinsdag 20 augustus 2013

Gekke Tatoeages

Gekke Tatoeages

In Tel Aviv kan je tegenwoordig nauwelijks de straat oversteken zonder twee tattooshops te passeren.  Ook zie je overal mensen met dolfijnen of tribale tekens op hun arm, buik en nek. Ik zelf heb hier een afkeer van. Niet in verband met religie, maar door de pijnlijke plek die tatoeages hebben gekregen binnen onze recente geschiedenis.

Afgelopen week zag ik een artikel in the New York Times dat ik twee keer moest lezen om het tot me door te laten dringen. Er schijnen honderden jonge Israëli’s te zijn die het kampnummer van hun opa of oma op hun arm laten tatoeëren.
Eli Sagir, een meisje van 21 met het nummer 157622 aan de binnenkant van haar pols, heeft na een schooltrip naar Auschwitz besloten haar opa Joseph Diamant met dit teken te eren. Ze merkt dat de Holocaust steeds meer in de vergetelheid raakt onder haar generatiegenoten en ziet zichzelf als link met de toekomst: zij moet de herinnering in leven houden, zodat het nooit opnieuw kan gebeuren. Toen haar opa het zag kuste hij haar arm.

Ik weet eerlijk gezegd niet zo goed wat ik hier mee moet. Ik vind het erg belangrijk dat mensen, en vooral jongeren, de Shoa herdenken. Wij zijn inderdaad de laatsten die de verhalen van de overlevenden uit eerste hand kunnen horen en het is onze taak de geschiedenis door te geven. Maar de tatoeage die de Nazi’s in de arm van je grootouder hebben gekerfd kopiëren? Het staat me tegen.

 Dat sommige grootouders geroerd zijn begrijp ik op zich nog wel, voor hen is dit gebaar immers ook een symbool van verbondenheid.  Misschien is het ook anders voor kleinkinderen die niet hier wonen. In Europa heeft het allemaal letterlijk plaats gevonden, elke trein herinnert ons er bij wijze van spreke aan. Hoewel het deel van de Israëlische samenleving is geworden, blijft het daar toch veel abstracter.


Wij hebben die nummers niet nodig om onze familiegeschiedenis niet te vergeten. Maar ook zij kunnen beter een museum of een monument bezoeken dan iets overnemen dat het toppunt van dehumanisering uitdrukt. Je kan ook letterlijk te veel in het verleden blijven hangen.

(NIW 2012)



maandag 19 augustus 2013

Feuten

Feuten

Het is eind augustus en de Amsterdamse straten vullen zich zoals elk jaar rond deze tijd met nieuwe eerstejaars studenten. Je herkent de meesten aan een verwonderde blik in de ogen en grote tassen met de naam van hun universiteit of hogeschool erop gedrukt.
 Een andere groep is duidelijk te onderscheiden doordat ze uitgeteld rondfietsen in groepjes. Hun kleren zijn besmeurd met modder en meel, de haren ongewassen en vaak hebben ze iets ‘ludieks’ als een varkensneus op. Dit zijn de zogenaamde feuten.

Ik durf het haast niet toe te geven, maar ook ik heb me in een ver verleden –nou ja, misschien niet eens zo heel ver-  willen aansluiten bij een studentenvereniging. Niet het corps, dat ging me te ver, maar wel iets wat er gevaarlijk veel op leek. Avonden op een sociëteit hangen en vrienden voor het leven maken zag ik toen wel zitten, de ontgroening nam ik op de koop toe.
Dat ik verkleed als een kikker door de Leidse straat moest springen kon ik nog wel hebben. Dat in elke dag om zes uur ’s ochtends wakker werd gebeld, uit werd gelachen en constant bier achterover moest slaan was ook nog te doen.



Maar het ging me echt te ver dat ik mijn naam moest inwisselen voor meisje nummer 10453,  dat ik en de andere feuten in legerhouding op volgorde van lengte moesten staan, dat we jurkjes aanhadden waar balletjes aanhingen die er steeds werden afgetrokken en die we er zelf weer aan moesten naaien en dat we voor de ouderejaars moesten knielen en hen aanspreken alsof het hoge autoriteiten waren. Mijn lotgenootjes vonden het wel geinig. Ik denk dat ze er niet dezelfde associaties bij hadden als ik. Of misschien was het van mij te ver gezocht dat het me in de verte aan de oorlog deed denken, maar dat was in ieder geval wel hoe ik het voelde.

Ik wist al een tijdje dat dit niet mijn vrienden voor het leven zouden gaan worden, toen de vriend van mijn oma plotseling overleed. Ik mocht niet naar de begrafenis, want dan zette ik me niet genoeg in voor het dispuut. Ik heb mijn balletjesjurk ter
plekke uitgetrokken en ben met opgeheven hoofd weggegaan.


Misschien een tip voor de eerstejaars van nu: lekker aan de bar hangen kan ook zonder voor wie dan ook te buigen.

(NIW)

zondag 18 augustus 2013

Meldpunt Moslimhaat

Meldpunt Moslimhaat

Het was een warme lentedag in 2003. Ik was zestien jaar oud en ging met de tram naar de stad om met wat vriendinnen in de McDonalds te hangen. Achter me hoorde ik de stem van een jongen. Hij maakte sissende geluiden en zei iets dat op ‘kanker jood’ leek. Met een ruk draaide ik me om.  In een hoek stond een wat oudere man als versteend. Om zijn hals bungelde een ketting met een Magen David eraan. En inderdaad: hij werd uitgescholden.  Het was druk in het voertuig, maar iedereen keek letterlijk de andere kant op.  Waar sloeg dit op? Waarom greep niemand in?

Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen en wurmde me in hun richting. Daar stond ik met mijn 1 meter 58 tegenover iemand die minstens twee koppen groter was te verkondigen dat hij even rustig moest doen.  Hij merkte als snel dat ikzelf waarschijnlijk ook joods was en begon mij verrot te schelden: ‘lelijke hoer, vieze jood, je familie had helemaal uitgemoord moeten worden!’. Ik besloot uit te stappen. De jongen kwam achter me aan en gaf me een klap in mijn gezicht. Wat deden de omstanders? Niets.

Zoiets doet pijn. Het is vreselijk om te worden uitgescholden en bijna nog erger om te moeten vaststellen dat iedereen de andere kant op kijkt. Dat was het toen voor mij, maar zou het anders zijn wanneer een Marokkaans meisje door een blonde Hollander voor ‘kut Fatima’ wordt uitgescholden? Ik denk van niet.

Het CIDI is al jaren bezig met het in kaart brengen van antisemitisme. Nu willen ze helpen met het opzetten van het Meldpunt Moslimhaat. Velen hebben dar kritiek op, omdat ze vinden dat het CIDI zich uitsluitend met Israël moet bezighouden, een reactie waar ik erg van schrik. Het is toch alleen maar goed als ze hun expertise inzetten om racisme in het algemeen te voorkomen? Discriminatie van wie dan ook moet koste wat kost voorkomen worden lijkt me zo.  In mijn ideale samenleving zou iedereen met elkaar overweg moeten kunnen: of je nou jood, moslim, christen, zwart, geel, paars of groen bent.

NIW 2013


vrijdag 16 augustus 2013

Joodse moeder van het jaar

Joodse moeder van het jaar

Je kunt er tegenwoordig niet meer omheen: afvalraces op televisie. Dit wegstem genre begon in 1999 met “Big Brother” en inmiddels is de Nederlandse kijker al jaren bekend met  shows als “Idols” voor muzikale talenten,  “de Bachelor” voor vrouwen die graag een partner willen winnen en “Premier gezocht!”, als zoektocht naar een mogelijke geschikte minister-president.

In Engeland hebben ze nu wel een erg originele variant op dit format bedacht: “Jewish Mother of the Year”. Uit honderden inzendingen koos Channel 4 acht dames die in  een aantal afleveringen elkaar moeten overtroeven en bewijzen dat zij de beste Yiddishe mama zijn.  Uiteraard worden ook hier elke week twee moeders naar huis gestuurd. De deelnemers bestaan uit  een mix van seculiere en orthodoxe vrouwen die wekelijks worden beoordeeld door een Engelse soapster en professor Dovid Katz. Naast de eervolle titel mag de winnares ook een wekelijkse column gaan schrijven voor ‘The Jewish News”.

De taken die de vrouwen moeten uitvoeren bestaan onder meer uit het organiseren van een Bar Mitzwa feest voor 170 mensen (inclusief koken en het maken van fruitsculpturen),  het vinden van een potentiële partner voor een 29-jarige vrouw, het regelen van een activiteitenmiddag voor joodse bejaarden en het hosten van de perfecte sjabbesmaaltijd.

Na de eerste uitzending werd de serie onmiddellijk aangevallen.  Voormalig voorzitter van de BBC, Michael Grade, vindt het schandelijk dat de clichés over joden weer in stand worden gehouden en Yvonne Brent van The Leaugue of Jewish Women noemt het seksistisch om de vrouwen te selecteren op kwaliteiten als beste taartenbakster.


Ik moet toegeven dat het een grappig idee is, maar ben het wel eens met de kritieken. Ik heb dan ook geen Nederlandse versie van het programma nodig om mijn eigen moeder als winnaar uit te roepen.  Niet alleen voor één jaar, maar voor altijd. Zij kan dan wel geen beeld van Tevje de Melkboer uit een watermeloen snijden, koopt liever koekjes dan dat ze die zelf maakt en bemoeit zich nooit met mijn liefdesleven, maar ze is ongelooflijk zorgzaam, geeft onvoorwaardelijk veel liefde en is er altijd voor mij. En dát noem ik nou echt de perfecte (joodse) moeder.

(NIW november 2012)


maandag 12 augustus 2013

De derde generatie?

Een oudje over de derde generatie, het thema waar ik inmiddels een boek over schrijf!


Column voor Auschwitz Bulletin – Januari 2012

Het is inmiddels 2012 en meer dan dertig jaar geleden dat de discussie voor het eerst oplaaide over de kwestie of de Tweede generatie zou bestaan. Onzin vond men dat toen. Hoezo zouden de kinderen van overlevenden last hebben van de Tweede Wereldoorlog? Ze hadden het zelf toch niet meegemaakt? Inmiddels twijfelt niemand er meer aan of de tweede generatie bestaat. Vele onderzoeken en boeken hebben aangetoond dat veel joodse babyboomers wel degelijk hebben geleden onder de trauma’s van hun ouders. Schuldgevoelens, afhankelijkheid. depressies, perfectionisme, minderwaardigheid,

Ik ben 25 jaar en als ik vertel dat ik tot de derde generatie behoor wordt ik meestal uitgelachen.  De oorlog is immers al zo lang geleden. Ik moet blij zijn met de tijd waarin ik leef en verder niet zeuren.  Maar ja, hoe kan ik mijn overgevoeligheid voor het leven anders verklaren?
Mijn lieve oma, die helaas twee jaar geleden is overleden, heeft de oorlog misschien wel fysiek overleefd, maar nooit helemaal mentaal: altijd praatte ze over ‘toen’ en de moffen en de aardige christenen in Krommenie tijdens haar onderduiktijd. Nog voor mijn tiende wist ik precies welk familielid waar en wanneer vermoord was.

Op deze manier probeerde mijn oma mij dingen te leren over een voor haar alles bepalende periode in het leven, alleen was ik toen nog veel te jong om het te begrijpen en werd ik bang. Bang voor alles.
Anders dan andere kinderen durfde ik niet wild te spelen, omdat ik bang was om mezelf pijn te doen. Bij vriendinnetjes logeren deed ik niet, want wat als ik dan nooit meer thuis zou komen? Toen ik wat ouder werd begon het zich te vertalen naar meer fundamentele levensvragen: Waarom besta ik wel en zoveel anderen niet?  Wat heb ik gedaan om te mogen leven?  

Eerlijk gezegd vond ik het maar niets om joods te zijn, ik associeerde het voornamelijk met oorlog en ellende. Daar kwam verandering in toen ik op mijn 16e mee ging naar Polen met het Auschwitz comité. Een week lang heb ik gehuild. Toen ik terug kwam was ik trotser dan ooit op mijn familie, mijn afkomst, op wie ik zelf was. Wat ik verder vooral leerde tijdens die week, was de waarde van herdenken. Het is al jaren geleden, maar ik zie mezelf nog zo staan, omringd door mensen die de namen van omgebrachte familieleden voorlazen.  De meesten van hen hadden zelf nooit de mogelijkheid gehad hen te leren kennen, maar het maakte de emoties er niet minder echt om. Ja de oorlog is al jaren afgelopen, maar dat betekent niet dat je er niet meer om kan en mag rouwen.

Ik ben er dus van overtuigd dat er zeker een derde generatie bestaat. Echter denk  ik wel dat er een verschil is tussen ons en onze ouders is. Veel overlevenden vinden het belangrijk dat de verhalen over de Shoah doorverteld worden, opdat zoiets dergelijks nooit meer kan gebeuren. Hun kinderen staan soms iets te dicht bij om over zoveel pijn te praten, maar de kleinkinderen hebben de perfecte afstand. Ik denk dus dat het onze taak is om te verhalen in leven te houden, het herdenken in leven te houden, zeker nu de eerste generatie langzaam aan het uitsterven is.

Drie jaar geleden maakte in een documentaire over mijn oma, die nooit over het verlies van haar broer en zus heen kwam. Dit jaar studeer ik af aan de Nederlandse Film- en Televisie academie,  mijn eindexamen film gaat over een jongen die er op zijn 20ste pas achterkomt dat hij joods is en nog een oma heeft die in Israël woont. Hij gaat haar opzoeken met de vraag waarom zijn recent overleden moeder dit altijd voor hem verzwegen heeft. Langzaam maar zeker komt hij er achter dat het allemaal door de Holocaust komt en leert hij zichzelf en zijn familiegeschiedenis te omarmen.

Het lukt mijn hoofdrol speler in een half uur. Ik ben al mijn leven lang met dit acceptatie proces bezig, maar ik denk dat ik eindelijk een manier heb gevonden om er mee om te gaan: Films maken, schrijven, praten, vragen stellen aan overlevenden, herdenken en vooral nooit, maar dan ook nooit vergeten!

Natascha van Weezel


donderdag 8 augustus 2013

Fact Finding Mission

Vorige maand maakte ik met het CiJo een heel bijzondere reis naar Israel en de Palestijnse gebieden. Het doel van de reis was om meer over het conflict te weten te komen, In acht dagen bezochten we Jeruzalem, Ramallah, de Golan, de grenzen met Syrie en Libanon, Hebron, Tel Aviv, Sderot, en Tel Sheva. We spraken met settlers, de PLO, Bedouinen, Palestijnse burgers bij een checkpoint, nabestaanden die zich hadden verenigd in de organicartie Circle of Bereaved Parents, iemand van Breaking the silence, een Iran deskundige en Nederlands een Nederlandse correspondent.

Voor de website van het CiJo schreef ik een verslag van ons bezoek aan de grens met Gaza en Sderot.



Maandag 8 juli 2013 FFM
Het is kwart over zes ’s ochtends als de wekker gaat. Thuis sta ik het liefste op rond een uur of elf, maar aangezien we de afgelopen dagen minstens net zo vroeg uit de veren moesten begin ik er al aan te wennen. De instant koffie uit zakjes die we bij het ontbijt halen doet ook wonderen.

In de bus op weg naar Sderot worden we ingelicht over wat we moeten doen als er een raket in de buurt wordt afgeschoten. Deze stad in het zuiden van Israël wordt namelijk nogal eens aangevallen door de Hamas, Gaza is op nog geen twee kilometer afstand. Mocht er een sirene afgaan, dan moeten we in ‘a very determined but calm way’ binnen 15 seconden een schuilkelder induiken. Gelukkig schijnen deze elke vijf meter te vinden te zijn, ook midden op straat. Mijn eerste reactie is dat ik zo snel mogelijk terug wil naar Tel-Aviv, maar aan de andere kant wil ik toch wel erg graag de plek zien waar mensen leven die dit echt regelmatig meemaken. Ik kwam hier immers niet om in de zon te liggen en te winkelen, maar om alles over het conflict te leren. Eng of niet; het hoort erbij. Ik blijf dus maar heel erg hopen dat er vandaag geen raket wordt gelanceerd. 

Voordat we Sderot aandoen rijden we eerst langs het Eretz Crossing point, de grens tussen Israël en de Gazastrook. Een enorm moderne terminal verschijnt in ons blikveld, met slechts een handje vol mensen ervoor. Gehuld in hoofddoeken wachten zij op familieleden die bij hoge uitzondering Israel mogen bezoeken. Het heeft iets treurigs. Vroeger kon men hier zomaar over de grens, maar het is duidelijk dat die dagen ver achter ons liggen. En het is begrijpelijk, want de Hamas is een terroristische organisatie en er zitten genoeg mensen bij die Israël van de kaart willen vegen en er zijn momenteel absoluut geen onderhandelingen met hen nodig, maar de aanblik van deze nagenoeg verlaten vlakte spreekt boekdelen en ik vraag me af hoe het leven is van de Gazanen die helemaal niets met de Hamas te maken hebben. Dit gevoel wordt versterkt als we via een uitkijkpunt dat een stukje verderop gelegen is Gaza kunnen binnenkijken en het een veel groter gebied blijkt te zijn dan ik aanvankelijk dacht. Ook het prikkeldraad, de tanks, de wachttorens en de witte ballon met camera’s erin van het Israëlische leger zien er onheilspellend uit.

Maar dat deze maatregelen helaas echt noodzakelijk zijn zien we even later met eigen ogen in Sderot. Alle bushokjes zijn in de vorm van schuilkelders gebouwd, zodat je ook als je op straat loopt of op de bus aan het wachten bent tijdens een aanval jezelf onmiddellijk in veiligheid kan brengen. We bezoeken een basisschool dat onder een ijzeren schild is gebouwd zodat de kinderen ook binnen veilig zijn en we gaan langs bij een depot van de politie waar ze afgeschoten raketten verzamelen. Het voelt raar om het bruin roestige ijzer aan te raken. De data van de aanvallen staan erin gekerfd.
Maar wat het meeste indruk op me maakt is een gigantisch betonnen rups op een speelplaats. Van veraf lijkt het gewoon op een speeltoestel met vrolijke oranje, gele en groene kleurtjes, maar als je dichtbij komt blijkt het een schuilkelder te zijn voor kinderen die op dat plaatsje, dat de gemeente ironisch genoeg ‘Park of good wishes’ heeft genoemd, spelen. Eerder lieten de ouders hun kindjes uit angst voor raketten helemaal niet meer naar buiten gaan, dus dit bleek de meest ideale oplossing. Iemand uit mijn groep fluistert dat kinderen zo wel erg snel hun onschuldigheid verliezen. Hij slaat de spijker op z’n kop, ook dat doet het conflict.

Als we gaan lunchen blijf ik panisch om me heenkijken of er geen signalen zijn dat er binnenkort een raket naast me zal neervallen. Niet te lang op openruimtes blijven, oren gespitst, waar is de dichtstbijzijnde schuilkelder? Hoe houden mensen het vol om hier te wonen? Waarom verhuizen deze mensen niet? Gaat er even door mijn hoofd. Heel naief natuurlijk. Ten eerste is het altijd al een arme regio geweest, de mensen die hier wonen hebben niet veel geld om te verhuizen. Hun huis verkopen aan anderen zal ook niet al te makkelijk gaan. En zoals Ofer, de directeur van de net buiten Sderot gelegen kibboets Nirim zegt, heeft het ook met een gevoel van patriottisme te maken. Hij heeft dagen gekend dat het alarm 40 keer afging, zijn dochter heeft tot haar vierde levensjaar onder zijn bed geslapen vanwege de veiligheid en dat was niet al te best voor zijn seksleven, maar hij hoort hier thuis. Zijn huis staat hier, zijn vrienden wonen hier en zijn koeien zijn hier te vinden. Bovendien is het een zwak gebaar naar de Hamas als hij weggaat, dan hebben ze hem naar eigen zeggen precies waar ze hem hebben willen. Mijn hersenen maken voor de zoveelste keer overuren. 

Pas ’s avonds op het strand tijdens het roken van een waterpijp kom ik wat bij zinnen. Het is alweer de laatste avond en ik probeer na te denken over wat ik de afgelopen week gezien heb. Ik heb zoveel indrukken opgedaan en zoveel geweldige mensen ontmoet, ik weet zeker dat deze reis me veranderd heeft, al weet ik nog niet hoe. Daar zal ik terug in Amsterdam ongetwijfeld over na gaan denken, maar nu wil ik voor de laatste keer het Israëlische zand tussen mijn tenen voelen kriebelen

Natascha





woensdag 7 augustus 2013

Lost and Found Trailer NFTA



Dit is de trailer van de eindexamenfilm 'Lost and Found' voor de Nederlandse Film en Televisie Academie. Ik schreef het scenario voor deze korte fictie.

Wil je de hele film zien?
http://www.nederland2.nl/programmas/5288-filmlab-lost-and-found/uitzending/35508?gids=true

Interview Truus Menger

Ik kreeg het bijzondere verzoek om de Nederlandse verzetsheldin Truus Menger te interviewen voor het Auschwitz Bulletin samen met mijn moeder Anet Bleich! Hieronder het resultaat.


Bijeen, als bange jongen van een adelaar/op het uitgehaalde nest en alle zekerheden/als kapot geslagen schalen…/ Maar dat ene blijft/mijn idealen.
Gedicht van Truus Menger



‘Bij elke opdracht bonst je hart je keel uit’

Truus Menger-Oversteegen was zeventien jaar, haar zusje Freddie vijftien, toen de twee zussen actief werden in het verzet tegen de nazi’s.  Nu is Truus  89 en nog steeds helder als glas. Terwijl ze koffie zet, kijken we rond in haar zonnige woning in het Noord-Hollandse Bovenkarspel. Schilderijen en beeldjes van haar hand sieren de voorkamer, in de boekenkast opvallend veel titels over het verzet.  Truus Menger is vooral bekend geworden doordat Freddie en zij in dezelfde verzetsgroep zaten als Hannie Schaft, ‘het meisje met het rode haar’ die kort vóór de bevrijding werd opgepakt en gefusilleerd. Hannie Schaft werd een icoon van het verzet, over wie boeken zijn geschreven en een film gemaakt. Truus Menger vindt het niet erg dat zij en haar zusje een beetje in Hannies schaduw staan. ‘Welnee. Ik heb m’n leven niet hoeven geven, zij wel’. Maar een documentaire over hun groep, over hoe het echt toeging in de illegaliteit, daar zou ze nog best aan willen meewerken.

Wanneer besefte u dat het onder de nazi-bezetting helemaal de verkeerde kant opging?
‘O, dat wisten we al veel eerder. Mijn moeder had vóór de oorlog Joodse vluchtelingen uit Duitsland in huis, ze zat in een hulpcomité. De familie Kaufmann, een vrouw met twee jongetjes. Zij hadden de bovenverdieping, m’n zusje en ik sliepen bij m’n moeder in bed en m’n broertje lag tussen twee crapauds. M’n moeder was politiek geïnteresseerd, strijdbaar, een sterke vrouw die voorleefde hoe het hoorde. ‘Om de hoek bij ons, aan de Nassaulaan in Haarlem, was een klein straatje waar hoertjes zaten. M’n moeder zei tegen ons: ‘denk eraan dat je beleefd bent tegen die dames en mevrouw tegen ze zegt’. Een keer had ik m’n portemonnee verloren, met daarin het hele bedrag aan steun voor ons vieren: 13 gulden 75. Dat was ongeveer het ergste wat je kon overkomen, ik moest ontzettend huilen. Die hoertjes hebben toen dat hele bedrag voor ons bij elkaar gebracht. Ik heb ze allemaal een zoen gegeven, ik was zo dankbaar.’   

Hoe bent u in het verzet terecht gekomen?
‘M’n moeder was communist, dan kom je al snel met mensen uit het verzet in aanraking. Het begon met illegale blaadjes rondbrengen. Of op straat kalken: ‘werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te werken’. Op een grote zwarte muur kalkte ik: ‘Leve het dappere Russische volk!’ Daar heb ik een hele nacht over gedaan, want elke keer moesten we weer wegduiken. Ik heb ook Joodse kindertjes weg gebracht. Later, begin 1943, kwam daar het gewapend verzet bij. Dat hebben we m’n moeder nooit verteld. Pas helemaal tegen het eind van de oorlog. Ze was grijs geworden, want ze had van iemand gehoord dat ik was gefusilleerd. Maar dat was Hannie Schaft. We hebben verschrikkelijk gehuild, Freddie, mijn moeder en ik. Drie uur lang. Eindelijk kon je je tranen de vrije loop laten.
‘Een man kwam ons vragen voor het gewapend verzet. Hij had het over het oprichten van een ondergronds leger. Daar moesten ze echte partizanen voor hebben en ze dachten dat het wel iets voor ons was. Dat vonden wij ook. En, ging hij door, dan moet je bruggen opblazen en soms ook gebouwen. Het werd steeds interessanter… ja, moet je horen, als je zeventien en vijftien bent, dan vind je dat prachtig, toch? Spannend! Op een gegeven moment zei hij: en natuurlijk ook nazi’s neerschieten. Nou, zei m’n zuster een beetje beteuterd, dat heb ik eigenlijk nog nooit gedaan…’
Was er een reden waarom jullie die gevaarlijke opdrachten met drie vrouwen moesten doen?
‘Nee, ik heb ook wel opdrachten uitgevoerd samen met jongens.’
Maar was het niet zo dat vrouwen minder opvielen, minder snel verdacht waren?
‘Ja, dat is zo. Daarbij komt: m’n zus is klein en ze had vlechtjes met strikjes in haar haar. Als je haar niet kende, zou je denken dat ze een jaar of twaalf was.’


Weet u nog hoe het was, de eerste keer dat u op iemand moest schieten.
‘Ja, dat onthoud je altijd. Dat is niet zonder tranen gegaan. Je kan je niet voorstellen wat dat is om een kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens, begrijp je wel? Je hoeft er niet trots op te zijn. Ik zal een van de weinige vrouwen zijn geweest, in Nederland, die een ander gedood hebben. M’n zuster ook. En dat blijft nog steeds een moeilijk punt. Want als je moet schieten, dan verlies je jeugd. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neergeschoten. Niet zomaar NSBers, maar echte gevaarlijke verraders.’

Bent u wel eens bang geweest?
‘Mensen die niet bang zijn, bestaan niet. Elke keer dat je zo’n opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit. Je bent ervoor uitgekozen en je doet het, omdat je je verantwoordelijk voelt. Maar niet van harte. Ik heb vaak gehuild. Freddie was veel moediger, maar die was ook twee jaar jonger en had iets van: kijk mij eens. We hebben loodsen van de Duitsers in brand gestoken, ik samen met m’n zus. Een brug proberen op te blazen… en een spoordijk.  Een held heb ik me nooit gevoeld. Welnee. Ik heb gewoon m’n best gedaan, je doet je plicht, je mensenplicht. Eigenlijk moet iedereen dat doen, al weet je natuurlijk dat dat niet gebeurt.
‘Soms had je er ook wel graag mee willen stoppen. Maar dat kan niet. Dan word je neergeschoten, omdat je teveel weet. Dus dat kon gewoon niet.’
Wat is het griezeligste wat u ooit heeft meegemaakt?
‘Hannie Schaft en ik moesten die brug opblazen, over het Spaarne. De verzetsgroep zou ons waarschuwen als er Duitsers kwamen, maar dat waren ze even vergeten. Wij stonden midden op die brug met een soort kneedbaar spul dat je onder de rails moest verbergen. Als er een trein overheen reed zou het gaan branden. Maar dat ging niet door, want ineens kwamen er Duitsers aan. Waar moest je in godsnaam naartoe?
‘Er leek geen uitweg, want als je naar beneden springt, dan word je doodgeschoten. Dus ik zeg tegen Hannie: de buitenkant! We zijn aan de stalen buitenkant van die brug gaan hangen. Aan onze handen. Het staal drukte diep in je vlees, het deed pijn, het was zo vreselijk, angstwekkend ook. Die Duitsers liepen voorbij, ze zagen ons niet. Toen ze eindelijk weg waren, heb ik met veel moeite Hannie naar boven weten te halen. Die kon echt niet meer. Daarna moest ik zelf ook weer omhoog. We hebben zitten huilen, de heldinnen… We waren helemaal kapot.’

Hoe is Hannie Schaft uiteindelijk opgepakt?
‘Ze ging ’s morgens weg bij de familie Elzinga. Ik ben nog achter haar aan gehold en heb gevraagd of ze haar pistool wel had thuis gelaten. Ze zei dat ik me er niet mee moest bemoeien. Ze had het bij zich, bij een doorlaatpost is ze aangehouden. Ze hebben het pistool gevonden en haar gearresteerd. Ze hebben haar haar gewassen, het was zwart geverfd, maar daaronder zat haar prachtige rode haar. Ja, toen was het bekeken. Met z’n drieën zijn ze de duinen ingegaan en hebben haar neergeschoten. Een wraakoefening van de SD. Ik was helemaal van de kaart. Ongeveer als een frontsoldaat die z’n maatje verliest. Je bent eigenlijk soldaat. Je kan elkaar niet missen.’
Heeft u na de oorlog geen last gehad van al die heftige ervaringen?
Voor een getraumatiseerd persoon heb ik alles mee. Ik kan schilderijen maken, beelden, gedichten.  Wat wil een mens nog meer? Ik had geen psychiater nodig, dat was ik zelf. Ik kan ook goed praten over wat we hebben gedaan en meegemaakt. Ik heb er op scholen over gesproken, honderden scholen, want ik leef al lang. Laatst nog in Hattem. Dan vraag ik de kinderen wat ze zelf zouden hebben gedaan. De antwoorden zijn vaak hartverwarmend. Op de allereerste school waar ik sprak, een christelijke school in IJmuiden, vroeg de onderwijzer of ik in God geloofde. Ik zei: U had ook kunnen vragen of ik in de mensheid geloof. Ik ben niet religieus opgevoed, maar ik geloof in het goede van de mens. De goeden zijn echt in de meerderheid hoor.’

Heeft u er ook met uw eigen kinderen over gepraat?
‘O, altijd! Mijn man ook, Piet zat ook in het verzet. We zijn daar altijd heel open over geweest, heel nuchter, heel gewoon. We hebben helemaal geen getraumatiseerde kinderen, gelukkig niet. Mijn oudste dochter is er alleen niet al te blij mee dat we haar naar Hannie hebben vernoemd. Dat wordt er heel vaak met de haren bijgesleept: ‘o, jij heet Hannie, vertel eens…’ Dat had van haar nou ook weer niet gehoeven.
‘M’n man heb ik in het verzet leren kennen. We moesten een dijk opblazen, voor een trein. Heel romantisch…ahum.  Ik zal ’t eerlijk zeggen, ik was zo bang, ik had wel in die dijk willen kruipen. Hij ging naast me zitten, pakte m’n hand en kneep erin. Een beetje bemoedigend. Ik ontvlamde helemaal. Ik was stom verliefd! Het is aan gebleven, ik ben 48 jaar getrouwd geweest. Een goed huwelijk was het. Ik heb geen ongelukkig leven gehad hoor, echt niet. Ik heb lieve kinderen, wat wil een mens nog meer?’


dinsdag 6 augustus 2013

Koffie Salon

De koffie salon aan de Utrechtsestraat is afgelopen maandag uitgeroepen tot winnaar van de allereerste Misset Horeca Koffie Top 100.

NATASCHA VAN WEEZEL

Barista Maxine zet een grote blos bloemen in een vaas. “Die zijn mooi”, zegt  een hip uitziende dertiger.  Maxine straalt: “We zijn eerste geworden in de Koffie Top 100, wij maken de beste koffie van Nederland”.

De koffie salon lijkt in niets op de strakke Amerikaanse franchiseketens die de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond zijn verrezen.  De parketvloer van eikenhout straalt iets huiselijks uit. Dat gevoel wordt versterkt door de wenteltrap en kussens in warme kleuren. Aan grote gemeenschappelijke tafels eten studenten, oudere heren en moeders met kleuters veenbessentaart of gevulde koeken. Op de achtergrond klinken rustige jazzliedjes.  De menukaart is simpel: hier geen drankjes met namen die te lastig zijn om te onthouden, maar gewoon espresso, cappuccino en koffie verkeerd.

 “Bij ons heet koffie met melk gewoon koffie verkeerd en niet latte”, zegt eigenaar Diederik Habbema, terwijl hij zelf cola light uit een flesje drinkt. “Het gaat  niet om al die liflafjes maar om de pure smaak van de koffie. We gebruiken bonen van het Italiaanse merk Buscaglione en trainen de barista’s elke twee weken. Ook besteden we veel aandacht aan hygiëne en gastvrijheid“. Hij voelt zich vereerd, maar is toch niet echt verbaasd dat zijn zaak de prijs voor de beste koffieshop heeft gewonnen.  Hoewel de Misseti Horeca  koffie Top-100  pas net in het leven is geroepen, werd de koffie salon eerder al tweede bij een landelijke ranglijst van het Algemeen dagblad. Habbema steekt zijn hand op naar een van de vaste klanten. “Mensen die hier vaak komen kunnen een speciale kaart aanschaffen. De helft van onze omzet komt daar vandaan, dus kennelijk doen we iets goed als mensen steeds terugkomen”.

Psychologiestudentes Charly en Anouk zijn het daar mee eens.  Na college komen ze vaak voor een kaneelcroissant en een koffie verkeerd met soja melk.   Anouk: “De koffie is hier niet zo slap als bij veel andere tenten. Ik heb ook het idee dat ik hier uren kan blijven zitten om blaadjes te lezen of te kletsen, niemand kijkt me weg. Haar vriendin beaamt dat: “De sfeer is relaxed, misschien komt het doordat de mensen hier wat ouder zijn dan bij bijvoorbeeld de Coffee Company. Daar gaat het vooral om er stoer uit te zien met een plastic beker.”  Anouk neemt een slok en lacht een beetje gegeneerd: “Soms neem ik me voor om hoogstens tweemaal per week hiernaartoe te gaan, maar meestal draait het toch uit of een keer of vier, het brengt gewoon even rust in mijn dag”.

(Het Parool)


Read in

Gisteren vond de eerste Read-in in Nederland plaats. De Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts riep Amsterdammers op samen te komen op het Gustav Mahler Plein in Amsterdam Zuid  en allemaal een uur lang een boek te lezen.

NATASCHA VAN WEEZEL

In de bruinachtige hal van het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit staan circa veertig mensen in een groep bij elkaar.  In het midden van hen troont Hemmerechts op een verhoging. Het geroezemoes verstomd als ze het woord neemt. “ Heel hartelijk bedankt, dapperen die mee gaan doen aan de allereerste Read-in op Nederlandse bodem. In Roemenië zijn ze ons voor geweest met dit idee, maar elders is het nog niet eerder voorgekomen.” De schrijfster van ruim dertig boeken praat met een charmant Vlaams accent en vraagt voor vertrek of iedereen even zijn of haar boek in de lucht wil houden om in de stemming te komen. Rugzakken van studenten worden open geritst, maar er zijn ook genoeg mensen van middelbare leeftijd.

Een van hen is Peter van Dongen (64), al veertig jaar bibliotheekmedewerker aan de VU. Hij houdt van het gedrukte woord en heeft de Bijbel meegenomen, omdat hij daaraan hecht. “Natuurlijk  heb ik het al eerder gelezen, maar bij een gelegenheid als vandaag vind ik het toepasselijk om het Boek der Boeken nogmaals open te slaan.”

Een rustige tocht naar de Zuidas begint. Hemmerechts, die deze Read-in vanuit haar functie als Vusionair organiseert: “Ik ben aan de VU verbonden als Schrijver op locatie 2012, dat houdt in dat ik een soort vrijbrief heb om leuke literaire evenementen te organiseren. Ik erger me altijd als ik hoor dat mensen zeggen dat ze wel meer willen lezen, maar er geen tijd of concentratie voor hebben. De aandachtsspanne is steeds korter geworden. Voor het lezen van een boek, iets dat door de schrijver met liefde is gemaakt, moet je echt even gaan zitten en ik wilde deze gelegenheid aangrijpen om dat duidelijk te maken.”

Als iedereen is neergestreken op het plein dat wordt omgeven door grote glazen wolkenkrabbers, zet Hemmerechts haar leesbril op, opent ‘De wetten’ van Connie Palmen en begint erin. De anderen volgen. Al snel heerst een doodse stilte, het enige geluid dat hoorbaar is zijn de auto’s die ergens in de verte over de A10 racen en een scooter die nu en dan voorbij rijdt. Mobiele telefoons zijn verboden, dus niemand wordt gestoord. Een enkeling haalt een boterham met kaas uit een plastic zakje. Mannen in donkerblauwe pakken met bruine suède schoenen lopen voorbij en kijken verbaasd, maar ook wel nieuwsgierig naar de lezers die zich verschuilen onder paraplu’s. De een leest een roman van Hugo Claus, de ander iets van Michel Houellebecq, een derde verzamelde columns van Martil Bril.

Na precies een uur  staat Hemmerechts op. “We did it!” zegt ze trots.   Shahab (29), student marketingcommunicatie, is enthousiast. “Mijn docent vertelde me hierover en ik vond het meteen een goed initiatief. Ik houd van boeken, meer dan van films, want het voelt alsof je direct in het hoofd van de schrijver kan kijken. Ik kom uit Iran en daar lezen mensen denk ik nog minder dan hier. Boeken zijn duur en veel jongeren zijn er niet zo in geïnteresseerd. Als ik terug ben in Teheran wil ik daar misschien wel net zoiets organiseren!”




Piet Meerburgbrug

Tot gistermiddag was het gewoon brug 234, nu heet de plek die het Hortusplantsoen met de Nieuws Keizersgracht verbindt de Piet Meerburgbrug. Een eerbetoon van Amsterdam aan een van de allergrootste verzetshelden.

NATASCHA VAN WEEZEL

Een half uur voor de ceremonie begint druppelt de brug langzaam vol. Er heerst wat verwarring: “Dit is toch geen brug?” Zegt een vrouw van een jaar of zeventig. Door de breedte zou het inderdaad ook net een straat kunnen zijn. “Nee, het lijkt er niet op, maar het is wel een mooi plekje, heel symbolisch ook natuurlijk” reageert een man van dezelfde leeftijd. En dat is het zeker. Piet Meerburg was een verzetsstrijder die Joodse kinderen tijdens de Tweedewereldoorlog uit de tegenover de Hollandsche Schouwburg gelegen crèche hielp te smokkelen. Met zijn ondergrondse beweging, de Amsterdamse Studentengroep, zocht hij onderduikadressen voor een onbekend aantal jongens en meisjes. Naar schatting tussen de 500 en 1000.
Na de oorlog richtte hij studentenbioscoop Kriterion op. De brug ligt precies in het midden van deze twee plaatsen. Eerder werd er al een brug in deze omgeving naar zijn ‘collega’ Walter Süskind genoemd.

Initiatiefnemer Ies Vuijsje: “ Ik leerde Piet kennen toen ik mijn boek Tegen beter weten in aan het schrijven was. Net na zijn dood in 2010 hoorde ik via via dat hij ooit grappend had gezegd dat hij geen straat wilde, maar dat het hem wel wat leek als er een brug naar hem vernoemd zou worden. Ik heb geen moment getwijfeld en ben naar de gemeente gestapt. Hij was echt een vaderfiguur voor mij”. 

Burgemeester Van der Laan refereert in zijn speech aan een oude wijsheid uit de Torah: “Wie één mens redt, redt de hele wereld, Meerburg redde niet één kind, maar  honderden”. Hij stipt ook nog aan dat Meerburg later pionier in de kunstwereld was als oprichter van het Nederlands filmarchief, directeur van het Nieuwe de la mar Theater en producent van verschillende musicals. Hierna onthult de  burgemeester samen met voorganger Ed van Thijn het splinternieuwe naambord.

Het is druk op de brug. Onder de gasten bevinden zich de drie kinderen van Meerburg en een heel oud echtpaar. Dat blijken Sieny Cohen-Kattenburg en haar man Harry te zijn.  Sieny werkte tijdens de oorlog als negentienjarig meisje in de crèche. “Ik was hoofd kinderbegeleidster van de groep nul tot vier jaar. Eén dag van tevoren werd bekend welke kinderen met hun ouders zouden worden gedeporteerd. Dan ging Piet naar de ouders om ze te smeken hun kind af te staan om het te laten onderduiken. Velen hadden het daar moeilijk mee, maar meestal wist hij hen toch te overtuigen”. Haar opgespelde lintje glanst in de zon. “Het was een alleraardigste, charmante en loyale man”.

De zoon  van Meerburg kijkt  uit over het water. Zijn blik glijdt over de klassiek uitgevoerde witte letters die samen de naam van zijn vader vormen. “Leve Piet!” roept iemand op de achtergrond.

(Het Parool, september 2012)




Rollator Loop

Ruim zeventig ouderen deden mee aan de derde rollatorloop die gisteren werd gehouden in park Frankendael in Amsterdam Oost. “Rollator Rollator…laat ze maar rollen!” roept deelneemster Sien de Jong uit .

NATASCHA VAN WEEZEL

Een zwak zonnetje schijnt boven de bomen. De dreigende wolken in de verte mogen de pret niet drukken. Ruim zeventig ouderen met rollator of in rolstoel hebben zich op deze woensdagmiddag verzameld in park Frankendael. Er wordt koffie gedronken, koek gegeten en druk gepraat. Een authentiek draaiorgel brengt liedjes als Aan de Amsterdamse Grachten en Oh Johnny zing een liedje voor mij ten gehore. Weg Brans (91) zingt enthousiast mee. Haar witte haren deinen mee op het ritme van de muziek. Ze vindt het fijn om er even uit te zijn. Ada Helsloot (75) is mee om de rolstoel van haar 17 jaar oudere zus voort te duwen. “Ze zit pas drie maanden in een tehuis en dat is erg wennen. Ze heeft veel meegemaakt en we pakken alles aan wat leuk is. Zo’n dag als vandaag is echt een evenement waar ze al een tijd naar uitkijkt.”

Marjolijn Onvlee van Buurtzorg Nederland, samen met stadsdeel Oost de initiator van deze derde loop, zegt nadrukkelijk dat het niet om een wedstrijd gaan. “Het belangrijkste is bewegen, niet winnen. Twee jaar geleden zijn we hiermee begonnen op aandringen van een man die zelf slecht ter been is. De vorige edities waren een groot succes, maar om nog meer aandacht te genereren zijn in een aantal zorginstellingen in Amsterdam Oost een paar maanden geleden wandelclubs met namen als Op Rolletjes, de Rolmopsen en Aan de Rol gestart.”

Dat de wandelclubs een succes zijn, blijkt uit het feit dat de mensen zich verdringen als het startsein door wethouder Lieke Desing wordt gegeven.  Net op het moment dat zij op een toeter blaast, barst een gigantische regenbui los. Paraplu’s en poncho’s worden uit tassen gehaald. Hoe oud ook, de meeste deelnemers slaan zich erdoorheen en lopen gewoon de 500 of 2500 meter die zij zich hadden voorgenomen.

Een kwartier na de start komt er nog een busje met tien wandelaars aangereden. “ We werden maar niet opgehaald.” Zegt Lies, een kranige vrouw met grijs haar en dikke steunzolen. De laatkomers blijken van wandelclub de Weg Kwijt te zijn.

Al vrij snel komt mevrouw Hilgerson als eerste over de finish. Ze trilt een beetje van de kou, maar is erg trots. Een groepje vrijwilligers reikt haar een vaantje en een goudkleurige medaille uit. Overigens krijgt iedereen die de eindstreep haalt deze prijzen.

De verregende deelnemers proberen zich op te warmen aan gebakken aardappelen die worden uitgedeeld. Een sambaband speelt onverstoorbaar Caraïbische deuntjes en een vrolijke jongen doet een breakdance act met –inderdaad- een rollator, maar hoe hard iedereen het ook probeert, de sfeer is er door het weer niet meer in te krijgen. Gelukkig staat de grote touringcar waarmee de deelnemers naar hun verzorgingstehuizen worden gebracht al voor de ingang te wachten.

Vlak voordat ze de bus instapt buigt mevrouw Dobber zich naar haar begeleider. “Toch vond ik het heerlijk. Volgend jaar doe ik weer mee!” Aan het stuur van haar karretje hangen al drie vaantjes.


(Het Parool, September 2012)