Ik kreeg het bijzondere verzoek om de Nederlandse verzetsheldin Truus Menger te interviewen voor het Auschwitz Bulletin samen met mijn moeder Anet Bleich! Hieronder het resultaat.
Bijeen, als bange jongen van een adelaar/op het uitgehaalde
nest en alle zekerheden/als kapot geslagen schalen…/ Maar dat ene blijft/mijn
idealen.
Gedicht van Truus Menger
‘Bij elke
opdracht bonst je hart je keel uit’
Truus Menger-Oversteegen was zeventien jaar, haar zusje
Freddie vijftien, toen de twee zussen actief werden in het verzet tegen de
nazi’s. Nu is Truus 89 en nog steeds helder als glas.
Terwijl ze koffie zet, kijken we rond in haar zonnige woning in het
Noord-Hollandse Bovenkarspel. Schilderijen en beeldjes van haar hand sieren de
voorkamer, in de boekenkast opvallend veel titels over het verzet. Truus Menger is vooral bekend geworden
doordat Freddie en zij in dezelfde verzetsgroep zaten als Hannie Schaft, ‘het
meisje met het rode haar’ die kort vóór de bevrijding werd opgepakt en
gefusilleerd. Hannie Schaft werd een icoon van het verzet, over wie boeken zijn
geschreven en een film gemaakt. Truus Menger vindt het niet erg dat zij en haar
zusje een beetje in Hannies schaduw staan. ‘Welnee. Ik heb m’n leven niet
hoeven geven, zij wel’. Maar een documentaire over hun groep, over hoe het echt
toeging in de illegaliteit, daar zou ze nog best aan willen meewerken.
Wanneer besefte u dat het onder de nazi-bezetting helemaal
de verkeerde kant opging?
‘O, dat wisten we al veel eerder. Mijn moeder had vóór de
oorlog Joodse vluchtelingen uit Duitsland in huis, ze zat in een hulpcomité. De
familie Kaufmann, een vrouw met twee jongetjes. Zij hadden de bovenverdieping,
m’n zusje en ik sliepen bij m’n moeder in bed en m’n broertje lag tussen twee
crapauds. M’n moeder was politiek geïnteresseerd, strijdbaar, een sterke vrouw
die voorleefde hoe het hoorde. ‘Om de hoek bij ons, aan de Nassaulaan in Haarlem, was een
klein straatje waar hoertjes zaten. M’n moeder zei tegen ons: ‘denk eraan dat
je beleefd bent tegen die dames en mevrouw tegen ze zegt’. Een keer had ik m’n
portemonnee verloren, met daarin het hele bedrag aan steun voor ons vieren: 13
gulden 75. Dat was ongeveer het ergste wat je kon overkomen, ik moest ontzettend
huilen. Die hoertjes hebben toen dat hele bedrag voor ons bij elkaar gebracht.
Ik heb ze allemaal een zoen gegeven, ik was zo dankbaar.’
Hoe bent u in het verzet terecht gekomen?
‘M’n moeder was communist, dan kom je al snel met mensen uit
het verzet in aanraking. Het begon met illegale blaadjes rondbrengen. Of op
straat kalken: ‘werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te werken’. Op een
grote zwarte muur kalkte ik: ‘Leve het dappere Russische volk!’ Daar heb ik een
hele nacht over gedaan, want elke keer moesten we weer wegduiken. Ik heb ook
Joodse kindertjes weg gebracht. Later, begin 1943, kwam daar het gewapend
verzet bij. Dat hebben we m’n moeder nooit verteld. Pas helemaal tegen het eind
van de oorlog. Ze was grijs geworden, want ze had van iemand gehoord dat ik was
gefusilleerd. Maar dat was Hannie Schaft. We hebben verschrikkelijk gehuild,
Freddie, mijn moeder en ik. Drie uur lang. Eindelijk kon je je tranen de vrije
loop laten.
‘Een man kwam ons vragen voor het gewapend verzet. Hij had
het over het oprichten van een ondergronds leger. Daar moesten ze echte
partizanen voor hebben en ze dachten dat het wel iets voor ons was. Dat vonden
wij ook. En, ging hij door, dan moet je bruggen opblazen en soms ook gebouwen.
Het werd steeds interessanter… ja, moet je horen, als je zeventien en vijftien
bent, dan vind je dat prachtig, toch? Spannend! Op een gegeven moment zei hij:
en natuurlijk ook nazi’s neerschieten. Nou, zei m’n zuster een beetje
beteuterd, dat heb ik eigenlijk nog nooit gedaan…’
Was er een reden waarom jullie die gevaarlijke opdrachten
met drie vrouwen moesten doen?
‘Nee, ik heb ook wel opdrachten uitgevoerd samen met
jongens.’
Maar was het niet zo dat vrouwen minder opvielen, minder
snel verdacht waren?
‘Ja, dat is zo. Daarbij komt: m’n zus is klein en ze had
vlechtjes met strikjes in haar haar. Als je haar niet kende, zou je denken dat
ze een jaar of twaalf was.’
Weet u nog hoe het was, de eerste keer dat u op iemand moest
schieten.
‘Ja, dat onthoud je altijd. Dat is niet zonder tranen
gegaan. Je kan je niet voorstellen wat dat is om een kogel af te vuren en
iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens, begrijp
je wel? Je hoeft er niet trots op te zijn. Ik zal een van de weinige vrouwen
zijn geweest, in Nederland, die een ander gedood hebben. M’n zuster ook. En dat
blijft nog steeds een moeilijk punt. Want als je moet schieten, dan verlies je
jeugd. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neergeschoten. Niet zomaar
NSBers, maar echte gevaarlijke verraders.’
Bent u wel eens bang geweest?
‘Mensen die niet bang zijn, bestaan niet. Elke keer dat je
zo’n opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit. Je bent ervoor uitgekozen
en je doet het, omdat je je verantwoordelijk voelt. Maar niet van harte. Ik heb
vaak gehuild. Freddie was veel moediger, maar die was ook twee jaar jonger en
had iets van: kijk mij eens. We hebben loodsen van de Duitsers in brand
gestoken, ik samen met m’n zus. Een brug proberen op te blazen… en een
spoordijk. Een held heb ik me
nooit gevoeld. Welnee. Ik heb gewoon m’n best gedaan, je doet je plicht, je
mensenplicht. Eigenlijk moet iedereen dat doen, al weet je natuurlijk dat dat
niet gebeurt.
‘Soms had je er ook wel graag mee willen stoppen. Maar dat
kan niet. Dan word je neergeschoten, omdat je teveel weet. Dus dat kon gewoon
niet.’
Wat is het griezeligste wat u ooit heeft meegemaakt?
‘Hannie Schaft en ik moesten die brug opblazen, over het
Spaarne. De verzetsgroep zou ons waarschuwen als er Duitsers kwamen, maar dat
waren ze even vergeten. Wij stonden midden op die brug met een soort kneedbaar
spul dat je onder de rails moest verbergen. Als er een trein overheen reed zou
het gaan branden. Maar dat ging niet door, want ineens kwamen er Duitsers aan.
Waar moest je in godsnaam naartoe?
‘Er leek geen uitweg, want als je naar beneden springt, dan
word je doodgeschoten. Dus ik zeg tegen Hannie: de buitenkant! We zijn aan de
stalen buitenkant van die brug gaan hangen. Aan onze handen. Het staal drukte
diep in je vlees, het deed pijn, het was zo vreselijk, angstwekkend ook. Die
Duitsers liepen voorbij, ze zagen ons niet. Toen ze eindelijk weg waren, heb ik
met veel moeite Hannie naar boven weten te halen. Die kon echt niet meer.
Daarna moest ik zelf ook weer omhoog. We hebben zitten huilen, de heldinnen… We
waren helemaal kapot.’
Hoe is Hannie Schaft uiteindelijk opgepakt?
‘Ze ging ’s morgens weg bij de familie Elzinga. Ik ben nog
achter haar aan gehold en heb gevraagd of ze haar pistool wel had thuis
gelaten. Ze zei dat ik me er niet mee moest bemoeien. Ze had het bij zich, bij
een doorlaatpost is ze aangehouden. Ze hebben het pistool gevonden en haar
gearresteerd. Ze hebben haar haar gewassen, het was zwart geverfd, maar
daaronder zat haar prachtige rode haar. Ja, toen was het bekeken. Met z’n drieën
zijn ze de duinen ingegaan en hebben haar neergeschoten. Een wraakoefening van
de SD. Ik was helemaal van de kaart. Ongeveer als een frontsoldaat die z’n
maatje verliest. Je bent eigenlijk soldaat. Je kan elkaar niet missen.’
Heeft u na de oorlog geen last gehad van al die heftige
ervaringen?
Voor een getraumatiseerd persoon heb ik alles mee. Ik kan
schilderijen maken, beelden, gedichten.
Wat wil een mens nog meer? Ik had geen psychiater nodig, dat was ik
zelf. Ik kan ook goed praten over wat we hebben gedaan en meegemaakt. Ik heb er
op scholen over gesproken, honderden scholen, want ik leef al lang. Laatst nog
in Hattem. Dan vraag ik de kinderen wat ze zelf zouden hebben gedaan. De
antwoorden zijn vaak hartverwarmend. Op de allereerste school waar ik sprak,
een christelijke school in IJmuiden, vroeg de onderwijzer of ik in God
geloofde. Ik zei: U had ook kunnen vragen of ik in de mensheid geloof. Ik ben
niet religieus opgevoed, maar ik geloof in het goede van de mens. De goeden
zijn echt in de meerderheid hoor.’
Heeft u er ook met uw eigen kinderen over gepraat?
‘O, altijd! Mijn man ook, Piet zat ook in het verzet. We
zijn daar altijd heel open over geweest, heel nuchter, heel gewoon. We hebben
helemaal geen getraumatiseerde kinderen, gelukkig niet. Mijn oudste dochter is
er alleen niet al te blij mee dat we haar naar Hannie hebben vernoemd. Dat
wordt er heel vaak met de haren bijgesleept: ‘o, jij heet Hannie, vertel eens…’
Dat had van haar nou ook weer niet gehoeven.
‘M’n man heb ik in het verzet leren kennen. We moesten een
dijk opblazen, voor een trein. Heel romantisch…ahum. Ik zal ’t eerlijk zeggen, ik was zo bang, ik had wel in die
dijk willen kruipen. Hij ging naast me zitten, pakte m’n hand en kneep erin.
Een beetje bemoedigend. Ik ontvlamde helemaal. Ik was stom verliefd! Het is aan
gebleven, ik ben 48 jaar getrouwd geweest. Een goed huwelijk was het. Ik heb
geen ongelukkig leven gehad hoor, echt niet. Ik heb lieve kinderen, wat wil een
mens nog meer?’